Toelichting in de verenigde Commissies

                                                                   Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening,

Openbare Werken, Mobiliteit en Energie

19 november 2001

 

 

Voorstel van decreet

voor enkele bouwvergunningen waarvoor dwingende redenen van groot algemeen belang gelden

 

 

1. Voorafgaand :

 

1.1. Bezoek Commissie 27 april 2001

 

De Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie, samen met de Commissie voor Financiën en Begroting, heeft op 27 april jl. een bezoek gebracht aan de stilgelegde werf van het Deurganckdok. Alle aanwezige commissieleden waren na het bezoek van mening dat het algemeen belang vereiste om het stilliggen van de werken zo snel mogelijk te beëindigen, en om zo snel mogelijk de voltooiing van het dok aan te vatten.

 

1.2. Buitengewone omstandigheden

 

De voltooiing van het Deurganckdok stoelt op een brede maatschappelijke consensus, en is gerechtvaardigd omwille van een aantal buitengewone omstandigheden:

 

1.2.1. De economische en budgettaire impact van het stilliggen van de werken is enorm, en maatschappelijk niet verantwoord.

 

De kostprijs van het stilliggen van de werken aan het Deurganckdok is enorm: 18,4 miljoen frank per dag, 552 miljoen frank per maand, 6626 miljoen frank per jaar.

 

Deze verliezen kunnen toegeschreven worden aan:

 

·         De schadeclaims van de bouwondernemers;

·         De kostprijs van de onderhouds- en veiligheidswerken tijdens de stillegging;

·         De kostprijs verbonden aan het langer moeten gebruiken van de huidige overbezette, gesatureerde terminals;

·         Het derven van inkomsten voor de overheid (concessievergoeding en onroerende voorheffing);

·         Het rechtstreeks verlies van toegevoegde waarde omdat het gebruik van de terminals in het Deurganckdok in de tijd wordt verschoven; Binnen twee jaar zal de autonome groei van de bestaande trafieken niet langer kunnen worden opgevangen;

·         Het afbetalen van leningen zonder dat er mee verbonden productiemiddelen kunnen worden ingezet;

 

Indien de vertraging aan de werken langer blijft duren, zullen klanten die rekenen op een (semi)-dedicated terminal (CP Ships en MSC) uit de haven vertrekken. In containervolume betekent dit een verlies van 2 miljoen TEU in 2003. Dit stemt overeen met een verlies van toegevoegde waarde van 10,86 miljard fr. per jaar[1].

 

Hier komt nog bij dat deze kostprijs aanzienlijk vergroot wordt door factoren die niet meetbaar zijn. Het belangrijkste is de schade toegebracht aan het imago van Antwerpen en van Vlaanderen als maritiem-logistiek en economisch knooppunt. Op langere termijn zal de schade hiervan onvermijdelijk voelbaar zijn.  

 

1.2.2. Het niet in gebruik nemen van containerterminals in Antwerpen, betekent een belangrijke bijkomende trafiek over de weg. Op zijn beurt brengt dit belangrijke externe kosten met zich (ecologisch, congestie van de wegen, …).

 

1.2.3. Het is noodzakelijk een continuïteit te voorzien in de besluitvorming m.b.t. de Antwerpse haven, in het belang van de rechtszekerheid in het algemeen en m.b.t. de uitbouw van het Linkerscheldeoeverproject.  

 

Een opsomming van de besluitvorming ter zake is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting van het voorstel van decreet (pg. 24-25). 

 

1.3. Werkgroep van parlementsleden

 

De hierboven geschetste buitengewone omstandigheden, en de unanieme mening ten gronde, hebben ertoe geleid dat er, over de partijgrenzen heen en over de grens meerderheid-democratische oppositie heen, een beweging op gang gebracht werd om vanuit sommige leden van de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie een wetgevend initiatief te nemen.

 

Naar Nederlands voorbeeld[2] werd snel duidelijk dat de decreetgever de mogelijkheid heeft om een soort “Nooddecreet” uit te vaardigen.

 

Om een voorstel van decreet uit te werken, werd een informele werkgroep gevormd, bestaande uit parlementsleden van alle democratische fracties. De betrokken parlementsleden waren :

Jos Stassen en Johan Malcorps ;

Robert Voorhamme en Hilde Claes ;

Herman Lauwers en Jan Loones ;

Marc Van den Abeelen en Patrick Lachaert ;

Ludwig Caluwé en Wivina Demeester.

 

Deze werkgroep werd op technisch vlak bijgestaan door leden van de Vlaamse administratie en een tijdelijke vereniging van advokaten onder leiding van meester Hugo Sebreghts.

 

De werkwijze waarbij het parlement zich laat bijstaan door externe experts, is volstrekt legitiem. In een ingewikkelde materie als deze, waarbij de problemen op ziczelf veroorzaakt werden door het ingewikkelde juridische kluwen, waarbij elke vorm van wetsafstemming ontbreekt, is het eveneens noodzakelijk dat een team van topjuristen bijdraagt aan het totstandkomen van dit voorstel van decreet.  

 

Misschien moet binnen het Parlement wel verder nagedacht worden om een formule te vinden waarbij samenwerking met externe experts omschreven en gereglementeerd wordt. Dit zal bijdragen tot een betere wetgeving.

 

2. Voorstel van decreet: algemeen

 

2.1. Korte inhoud van het voorstel van decreet

 

De oorspronkelijke bedoeling om een “Nooddecreet” uit te werken, werd juridisch hertaald naar het voorliggende “voorstel van decreet voor enkele bouwvergunningen waarvoor dwingende redenen van groot algemeen belang gelden”. Met dit decreet zal het Vlaams Parlement tegemoet komen aan het algemeen belang, als evenwicht tussen maatschappelijke, ecologische, sociale en landbouwelementen en economische noden.  

 

De regeling komt erop neer dat de Vlaamse regering (en andere vergunningverlenende overheden) worden gemachtigd om bij het verlenen van stedenbouwkundige en andere (milieu)vergunningen, uitzonderingen te maken op de bestemmingen van de plannen van aanleg. Deze machtiging is beperkt zowel naar voorwerp als naar tijd. De Vlaamse regering verleent de vergunningen volgens de normaal geldende procedures, zodat inspraakmogelijkheden van belanghebbende burgers gegarandeerd blijven.

 

De Vlaamse regering kan deze vergunningen slechts verlenen na te hebben nagegaan of voldaan is aan een aantal uitdrukkelijk opgesomde voorwaarden, betrekking hebbende op het Decreet op het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, de MER-richtlijn, de Habitat-richtlijn en de Vogel-richtlijn.

 

Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan het Vlaams Parlement de verleende stedenbouwkundige vergunningen (niet de andere vergunningen) bekrachtigen bij wege van decreet, waarna de vergunningen uitvoerbaar worden en de werken aan het Deurganckdok kunnen worden voltooid. 

 

2.2. Een voorstel van decreet

 

Bij de voorstelling van het decreetsvoorstel werden bedenkingen geuit aangaande het feit dat het wetgevend initiatief bij wege van voorstel van decreet is uitgewerkt, en niet bij wege van een ontwerp van decreet. Dit werd gekoppeld aan het feit dat een voorstel van decreet geen voorafgaandelijk advies van de Raad van State behoeft, in tegenstelling tot een ontwerp van decreet.

 

Dit wetgevend initiatief is echter vanaf het begin een parlementair initiatief geweest. Zoals hierboven vermeld, lag de concrete aanleiding in het bezoek dat de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie, samen met de Commissie voor Financiën en Begroting op 27 april 2001 aan de werf bracht. Dit wetgevend initiatief is dus bij wege van voorstel van decreet uitgewerkt, maar niet met de bedoeling om de Raad van State « te ontwijken ». Het parlement als « schoothondje » van de Regering, zoals ergens in de pers gesuggereerd, is dus een volkomen foutief beeld. De werkzaamheden rond de uitwerking hiervan, en het feit dat dit gebeurde in de schoot van een parlementaire werkgroep, hebben de kracht van de « wetgevende macht » in Vlaanderen integendeel versterkt. De kostprijs van het stilliggen van de werken zijn maatschappelijk niet draagbaar. Het Parlement, als volksvertegenwoordiging, heeft daarop zijn verantwoordelijkheid opgenomen. De initiatiefnemers van dit voorstel van decreet hebben dit steeds op die manier opgevat.  

 

De wet legt dus geen verplichting op om dit voorstel van decreet voor advies voor te leggen aan de Raad van State.   

      

Weliswaar bepaalt art. 64 van het Reglement van het Vlaams Parlement dat de voorzitter facultatief het advies van de Raad van State kan vragen. Hij is verplicht dit te doen indien 1/3 van de leden erom verzoekt. Sinds 1995 zijn 435 voorstellen van decreet in het Vlaams Parlement ingediend. Hiervan zijn 41 voorstellen van decreet voorgelegd voor advies. Dit is dus minder dan 10%.  

 

 

3. Voorstel van decreet: uitgangspunten juridisch vertaald

 

De indieners zijn zich bewust van het uitzonderlijk karakter van dit decreetsvoorstel, waarbij de uitgewerkte regeling op een aantal punten afwijkt van de normale procedures en rechtsbeschermingsmechanismen:

 

a)      de mogelijkheid voor de vergunningverlenende overheden om uitzonderingen te maken op de bestemmingen van de plannen van aanleg. Omwille van de hierboven beschreven buitengewone omstandigheden en dwingende redenen van algemeen belang, verleent het Parlement de machtiging aan vergunningverlenende overheden om vergunningen af te leveren, waarbij zonodig uitzonderingen kunnen worden gemaakt op de plannen van aanleg;

 

b)      de verleende stedenbouwkundige vergunningen worden uitvoerbaar na bekrachtiging door het Vlaams Parlement. Omwille van het uitzonderlijk karakter van de verleende machtiging, wenst het Parlement op die manier zijn controle op de Regering te verstevigen. Het bekrachtigingsvoorschrift is beperkt tot de stedenbouwkundige vergunningen. De andere vergunningen dienen niet bekrachtigd te worden. De indieners van het voorstel zijn immers van oordeel dat het Parlement zijn verstevigd controlerecht in voldoende mate kan uitoefenen n.a.v. de controle op de verleende stedenbouwkundige vergunningen. Een afwijking van de normale procedures inzake het aanvragen, behandelen en afleveren van milieuvergunningen wordt daarbij niet opportuun geacht, evenmin nodig geacht om de vooropgestelde doelstelling te bereiken.

 

 

c)      de uitvoerbaarheid van de stedenbouwkundige vergunning wordt losgekoppeld van de milieuvergunning. Uit de beschrijving van de buitengewone omstandigheden en dwingende redenen van algemeen belang (voornamelijk de economische en budgettaire gevolgen en de veiligheidswerken), blijkt dat het zo vlug mogelijk kunnen herstarten van de werken een doelstelling van het Parlement moet zijn. Om die reden wordt bepaald dat de stedenbouwkundige vergunning uitvoerbaar wordt na de bekrachtiging. De uitvoerbaarheid wordt dus losgekoppeld van de milieuvergunning, die volgens de normale procedure moet worden aangevraagd;

 

d)      indien toepassing zou moeten worden gemaakt van de artikelen 158 en 159 van het Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, kan, voorafgaand aan het vergelijk, een regularisatievergunning worden verleend. Deze afwijking heeft ook te maken met de doelstelling om de werken zo vlug mogelijk te kunnen laten herstarten. De afwijking blijft bovendien, naar het oordeel van de indieners, beperkt: het in de betrokken artikelen voorgeschreven vergelijk blijft vereist, maar dit vergelijk kan gebeuren  na het verlenen van de vergunning en moet dus niet vóór het verlenen van de vergunning plaatsvinden.   

 

Omwille van de hierboven genoemde afwijkingen, is het heel belangrijk om te weten dat de indieners bij het opstellen van dit decreetsvoorstel, vertrokken zijn van de volgende uitgangspunten:

 

3.1. Het uitgangspunt om de normale procedures, waar dit mogelijk is, te respecteren en de waarborgen voor de burger niet uit te hollen.

 

Daarom bepaalt het tweede lid van artikel 3 dat de bedoelde vergunningen en meldingen moeten worden aangevraagd en, behoudens de beperkte afwijkingen, behandeld moeten worden volgens de daarvoor bestaande procedures. Dit brengt met zich mee dat de in deze procedures opgenomen adviesverlening en inspraakmogelijkheden voor belanghebbende burgers behouden blijven:

·                    de stedenbouwkundige vergunningen moeten worden aangevraagd bij de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar en voorgelegd aan de Vlaamse Regering;

·                    de aanvragen worden onderworpen aan een openbaar onderzoek, gedurende dewelke iedereen bezwaarschriften kan indienen;

·                    de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar vraagt advies aan de betrokken Colleges van Burgemeester en Schepenen, aan de toepasselijke instanties voorzien in artikel 111 van het Stedenbouwdecreet dd. 18 mei 1999 en het besluit van de Vlaamse regering dd. 5 mei 2000 betreffende de adviesverlening inzake aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning en verkavelingsaanvragen, en aan de afdeling Milieuvergunningen van AMINAL.

 

3.2. Het uitgangspunt om de Europese regelgeving na te leven, te waarborgen en waar nodig expliciet te implementeren.

 

De implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn is ingeschreven in art. 7. Tezelfdertijd worden ook die compensaties erkend al zijnde van dwingend groot algemeen en strategisch belang (zie bijlage 5). Hierdoor wordt de koppeling tussen deze compensaties en de uit te voeren werken en op te starten inrichtingen duidelijk gelegd. Ook de stedenbouwkundige vergunningen daarvoor worden op dezelfde wijze bekrachtigd als de vergunning voor de aanlegwerken van het dok. Er is aldus de waarborg dat de uitvoering van de compensaties in de tijd gekoppeld zijn aan de uitvoering van de aanleg.

 

3.3. Het uitgangspunt om de werking van dit initiatief zo beperkt mogelijk te houden, zowel naar voorwerp toe als naar uitgestrektheid op het terrein.

 

De beperking m.b.t. het voorwerp vloeit voort uit art. 2 van het voorstel, waarin de bedoelde werken en ecologische compensaties limitatief worden opgesomd. Er werd bewust gekozen voor een beperkt toepassingsgebied van dit decreet. Andere denkpistes (bv. via de gewestplannen) werden bewust niet gevolgd, enerzijds, om de afwijkingen van de normale procedures zo beperkt mogelijk te houden, en, anderzijds, omdat het uitwerken van deze denkpistes automatisch tot gevolg zou hebben dat verder wordt gegaan dan vereist om de beoogde doelstelling te bereiken (namelijk het kunnen voltooien van de reeds jaren geplande en gedeeltelijk uitgevoerde werken aan het Deurganckdok). De beoogde werken en compensaties worden in artikel 2 omschreven en in bijlagen 4 en 5 uitgelegd. Het gaat om werken die nodig zijn om het Deurganckdok te kunnen voltooien, werken die nodig zijn om het Deurganckdok operationeel te maken en werken die nodig zijn omwille van de verplichting tot ecologische compensatie. Meer specifiek gaat het om de bouw van kaaimuren, baggerwerken, terreinophogingen, de bouw van een leefbaarheidsbuffer rond Doel, infrastructuurwerken voor de ontsluiting van de toekomstige terminals naar het hinterland toe en natuurcompensaties (zie voor meer details bijlage 4 en 5).

 

3.4. Het uitgangspunt om de werking van dit initiatief zo beperkt mogelijk te houden in tijd, en zodoende de terugkeer naar de gewone rechtssituatie zo snel mogelijk te garanderen.

 

De beperking in de tijd van dit decreet vloeit voort uit art. 10, waarin bepaald staat dat de mogelijkheid om uitzonderingen te maken op de bestemmingen van de plannen van aanleg ophoudt te bestaan vanaf het ogenblik dat deze vergunningen kunnen verleend worden op basis van een voorlopig vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan voor het betrokken gebied, dit zal doorgaans zijn vanaf dat dit in openbaar onderzoek is geweest (zoals bedoeld in art. 103 van het Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening). Deze bepaling heeft tot doel zo vlug mogelijk (van zodra een RUP voorlopig is vastgesteld) terug te keren naar de normale gang van zaken. Een voorlopige vaststelling van RUP kan worden verwacht in de loop van  2002.

 

3.5. Het uitgangspunt om rekening te houden met alle aspecten van de problematiek en een evenwicht te zoeken tussen maatschappelijke, ecologische, sociale en landbouwelementen t.o.v. economische noden ;

 

De hierboven voorgestelde uitgangspunten, met telkens de vertaling ervan in het decreetsvoorstel, laat zien dat gezocht werd naar een evenwicht tussen maatschappelijke, ecologische, sociale en landbouwelementen, t.o.v. economische noden.

 

 

4.      Een flankerend landbouwbeleid

 

Het uitgangspunt, hiervoor beschreven onder punt 3.5, nl. het evenwicht tussen maatschappelijke, ecologische, sociale en landbouwelementen t.o.v. economische noden, houdt uiteraard in dat aandacht dient te gaan naar de gevolgen voor de verschillende actieve landbouwbedrijven die in het betrokken gebied actief zijn. Hiervoor moet een goed uitgewerkt flankerend landbouwbeleid in het decreet verankerd worden. De CD&V-fractie zal op dit punt nog (een) amendement(en) indienen.

 

Dit amendement gaat in op het feit dat in bepaalde gebieden landbouwactiviteit moet wijken voor de compenserende natuurgebieden. Aangezien de compenserende natuurgebieden decretaal verankerd worden, is het niet meer dan logisch dat de flankerende maatregelen gericht op de landbouw, eveneens op hun beurt decretaal verankerd worden.

 

  Wivina Demeester

Voorzitter van de Commissie

voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie

 

- 19 november 2001 -

 



[1]  Daarbij moet dan nog het verlies gerekend worden van de gederfde havenrechten, terugval van toeleverende activiteiten, …

[2]  In Nederland werd eerder een Noodwet uitgevaardigd om juridische strubbelingen en de ermee gepaard gaande vertragingen rond het verlenen van vergunningen voor de verdieping van de Schelde tegen te gaan.